BWV 170 – Beliebte Ruh..

De slides van de presentatie over deze cantate (tekstdichter, G. Chr. Lehms). Setting: introductie van de uitvoering in de Sint-Norbertuskerk (20 februari 2020, de laatste voor de lockdown, maar dat wisten we toen nog niet). De toelichting tijdens de eredienst vindt u onder de slideshow.
Tekst plus vertaling plus homilie op https://bach.wursten.be/cantatas/bwv170.htm



TOELICHTING

Evangelielezing: Mattheüs 5: 17-18: 21-26 (passage uit de Bergrede, waarmee Jezus ons ethisch denken onder hoogspanning zet. Hij vindt dat wij veel te snel tevreden zijn met ons handelen, veel te snel denken dat het wel goed zit, dat we wel goed bezig zijn.  

Gij hebt gehoord, dat tot onze voorouders is gezegd: Gij zult niet doodslaan.
Wie iemand doodt zal strafbaar zijn voor het gerecht.
Maar Ik zeg u:
Al wie vertoornd is op zijn broeder, zal strafbaar zijn voor het gerecht.
En wie tot zijn broeder zegt: raka, zal strafbaar zijn voor het Sanhedrin,
En wie zegt dwaas, zal strafbaar zijn met het vuur van de hel.

Daar is een probleem met de lezing bij deze cantate. Er is zo goed als geen verband met de lezing, lijkt het wel. De scenarist (libretto-schrijver), Georg Christian Lehms (zie Slideshow hierboven), heeft dit stuk heel anders gelezen dan wij meestal doen. Hij is vooral onder de indruk van de corruptie die de menselijke natuur blijkbaar heeft aangetast volgens deze woorden. Hoe pervers het menselijk hart eigenlijk wel niet is. Jezus legt het bloot in een pedagogisch-didactisch kader, maar Lehms maakt er het hoofdonderwerp van zijn meditatie van. En de kans is groot dat ook de predikant dat gedaan heeft, want zo werd er in dit tijd gepreekt.

 Het lijkt zelfs wel alsof Jezus’ psychologisch inzicht in de dubbelheid van menselijke intenties veel 18de eeuwse gelovigen is ontgaan. De ambiguïteit waar Jezus zo gevoelig voor was wordt ontdubbeld, de zielswereld dus gesimplifieerd.

Lehms verdeelt in de cantate – geheel tegen de teneur van Jezus rede in – de mensheid weer in ‘goeden en slechten’ en – fatale fout – natuurlijk is de gelovige de goeie en zijn de slechteriken ‘de anderen.’ Uit de Evangelielezing heeft hij vooral onthouden hoe klein en gemeen veel mensen zijn. Beetje begrijpelijk, want de lezing was beperkt tot de verzen 20-26, waar het gaat over moord en doodslag, en andere menselijk geruzie. Men scheldt elkaar uit, en roept ‘Raka Raka’… Een aramees scheldwoord dat het tot in de Bijbeltekst en de cantate heeft gehouden. Nietsnut betekent het. Pesten, wraaknemen, ervan genieten als je de ander kunt vernederen, een hak zetten:  jammerlijk hoezeer dit de mens van alle tijden blijft kenmerken. In zulke helse omstandigheden (gekrakeel), hoe kun je dan nog tot rust komen, hemelse rust, zielerust. Komt tot mij, allen die vermoeid en belast zijt, ik zal u rust geven, rust voor uwe zielen, zegt Jezus. vergnügte Ruh, liefelijke zielelust…De tegenstelling tussen die zo begeerde hemelse rust en het helse gekrakeel op aarde, beheerst de hele cantate…

De ziel wil wel hemelwaarsts streven maar de òpvlucht wil niet echt gelukken.

Over de eerste aria zal ik aan het slot iets zeggen. Kort loop ik even de andere delen langs:

Nr. 2. In dit recitatief wordt de dramatisch slechte stand van zaken heel sec beschreven en door Bach even sec (secco) getoonzet, waarbij hij al op zeer expressieve wijze chromatiek gebruikt om dat in de verf te zetten. Het wringt aan alle kanten, dat voelt u wel.
Nr. 3, de tweede aria, is een heel vreemd stuk. Een lange tekst voor een aria waarbij het verdriet, Schmerzen, overweegt: ‘Wie jammern mich doch die verkehrten Herzen’ (hoe lijd ik toch onder al die geperverteerde harten ). Eerst wordt die zin in de mond gelegd van de gelovige, maar aan het eind komt ze terecht in de mond van God zelf, de Rechtvaardige Rechter. Het is bevreemdende muziek, bijna modern, u zult het wel horen straks. Er mist iets… En dat klopt: er is geen baslijn. Aria senza Violono; Tacet staat er in de partituur. De solist moet hier zingen zonder steun (geen fond).  Onder zich heeft hij enkel een groepje strijkers, maar daar heeft hij ook niet veel aan, want de chromatische voorslagen en de ditto harmonische voortschrijdingen zijn legio. Op dat strijkersweefsel heeft Bach dan een tweestemmige orgelpartij geschreven, eveneens vol slingerende chromatische bewegingen. Muzikaal schildert Bach hier de tekst, niet alleen door bepaalde begrippen bijna letterlijk uit te beelden (bijv. de brutale lach – 2 regels voor de slotzin), maar vooral door dat onwezenlijke bevreemdende van het geheel: Sommigen vinden teveel symboliek bij Bach, maar hier mag het zeker: Als Bach de ‘Basso Continuo’ of in het Duits De Generalbass weglaat, wil hij daar iets mee zeggen. De generale bas is naar zijn eigen zeggen ‘het fundament van alle muziek’. Als hij die weglaat gaat het altijd over mensen die de vaste grond onder de voeten verloren zijn, dan wel die niet nodig hebben. Hier is de boodschap duidelijk: hoezeer de ‘Satansränke’ zich ook vermenigvuldigen en de mensen in de greep houden, en God ook bijna machteloos lijkt, uiteindelijk zal blijken dat dit zonder fundament is, ‘Niets’ is: Nichtig. En ook tot niets zal worden: Een orkestratiekeuze als geloofsbelijdenis.

Nr. 4. De godvruchtige en deugdzame houding van de gelovige, hoezeer ook bemoeilijkt door hoe het op aarde toegaat wordt in dit recitatief omgevormd tot een kreet van verlangen om door God thuisgehaald te worden, in zijn hemels koninkrijk, in Jeruzalem: Sion.
Nr. 5 En zo culmineert de cantate in een jubelzang: de laatste aria: een echt triomflied waarin de gelovige een voorschot neemt op zijn thuiskomst bij God. Dit levert een wonderlijke spanning op tussen de letterlijke tekst en de sfeer van de muziek. De zin ‘mir ekelt mehr zu leben’… Ik walg ervan om nog verder te leven, wordt vrolijk en zonder verpinken gezongen, bijna dansend laat de gelovige deze door helse dampen onleefbaar geworden wereld achter zich en richt zijn blik omhoog. Wij horen het niet, maar Bach laat de melodie hetzelfde doen: de vrolijk melodie die steeds weerkeert (ritornello) begint voor de zanger met een vermeerderde kwart (mir ekelt) : diabolus in musica, de tritonus. Hij springt er vrolijk overheen, want hij klimt naar Jezus op… en daar vindt hij dan eindelijk de rust, de rust voor de ziel, vergnügte Ruh, beliebte Seelenlust.

De cirkel is rond: de zielerust waar de gelovige zo hartstochtelijk naar verlangt (Nr. 1) is gevonden in Gods huis, bij God thuis.cid:image001.jpg@01CF2037.86C23B80


Tenslotte komen we dan bij de openingsaria terecht: Hiervoor geef ik het woord aan de Nederlandse auteur, Maarten ’t Hart, een echte Bach-fan. In zijn boekje over Bach vertelt hij hoe hij deze cantate ontdekte. Het was de derde in zijn leven.. (we schrijven de jaren 1960):
Nr. 1 In de etalage van een platenwinkel zag ik een afgeprijsde Archiv-opname. Ik had geen geld bij me, ging desondanks de winkel binnen en vroeg of ik er een stukje van mocht beluisteren. In zo’n claustrofobisch hokje hoorde ik toen uit de luidsprekertjes die in het plafond gemonteerd zaten de openingsmaten van cantate 170. Ik zal het nooit vergeten. Alsof de muziek rechtstreeks uit de hemel kwam. Zwaar aangedaan stapte ik het hokje uit. Amper tot spreken in staat en hevig slikkend, mompelde ik: ‘Ik zou deze opname graag meenemen maar ik heb helaas geen geld.’ De winkelier keek mij vorsend aan, zei: ‘Neem maar mee’.

Nu is Maarten ‘t hart wat Bach betreft overgevoelig, maar deze keer overdrijft hij niet. We kunnen Bach’s glimlach bijna voelen als hij deze muzieknoten opschrijft: een muzikale verbeelding van de ‘Himmelseintracht’, de hemelse harmonie.  Het warme timbre van hobo en strijkers in dat rustig wiegende ritme roept een gevoel op van vrede en verlangen: Vergnügte Ruh, beliebte Seelenrust.

Als u mij belooft dat u over de catechismusles van Jezus thuis zult nadenken, dan geef ik u nu verlof om lekker weg te dromen met deze cantate.