LEIPZIG – 30 mei 1723, eerste zondag na Trinitatis
Historisch moment
Op 30 mei 1723 (1ste zondag na Trinititatis) hoorden de kerkgangers in Leipzig voor het eerst een reguliere cantate van Johann Sebastian Bach. De muziek kwam vanaf het oksaal achterin de Sankt-Nikolaikerk, en ze volgde op de Evangelielezing over “de rijke man en de arme Lazarus”: een korte instrumentale symphonia als inleiding op het openingskoor. De strijkers beginnen, de hobo antwoordt en we zijn vertrokken… een historisch moment.
De verhuizing
Op zaterdag 22 mei 1723 was de familie Bach in Leipzig aangekomen (vanuit Köthen): Johann Sebastian zelf met zijn tweede vrouw (zangeres Anna Magdalena Wildeck), 5 kinderen en inwonende schoonzus (Friedelena). De oudste Friedeman is 12, de jongse is net geboren (Christiana, het eerste kind van Anna Magdalena). Zij installeren zich in de gerenoveerde cantorswoning in de zuidelijke vleugel van de Thomasschool. Ze hebben 3 verdiepingen ter beschikking. Mooi ruim en speciaal voor hen gerenoveerd, aldus het krantenbericht dat daarover in … Hamburg verscheen.
Leipzig, 29 mei 1723 | |
Am vergangenen Sonnabend zu Mittage kamen 4. Wagen mit Haus-Raht beladen von Cöthen allhier an, so dem gewesenen dasigen Fürstl. Capell-Meister, als nach Leipzig vocirten Cantori Figurali, zugehöreten; Um 2. Uhr kam er selbst nebst seiner Familie auf 2 Kutschen an, und bezog die in der Thomas-Schule neu renovirte Wohnung | Afgelopen zaterdag [22 mei] kwamen rond e middag 4 wagens vol huisraad uit Köthen aan. Ze waren eigendom van de voormalige Prinselijke Cantor Figurali ,die naar Leipzig is beroepen. Om 2 uur kwam hij zelf aan met zijn gezin, in twee koetsen. Ze betrokken de onlangs gerenoveerde woning in de Thomasschool. |
De Thomasschool
De school (en straks de universiteit) is vlakbij. Ouders moeten vooruit denken. Johann Sebastian is als ‘cantor’ aangesteld, d.w.z. muziekleraar aan de school die aan de Thomaskerk is verbonden. Hij moet daar 12 uur per week lesgeven (naast muziek, ook Latijn). Tevens is hij ‘Director Musices’ van de stad Leipzig (muziekdirecteur, u moet Mousikès lezen als een Griekse genetief). Een stadsambtenaar dus, ook als kerkmusicus. De Lutherse kerk is/was een staatskerk. Zijn werkterrein omvatte de muziek voor alle vier stadskerken en bij speciale gelegenheden ook voor de universiteit. Zijn zangers (en liefst ook zoveel mogelijk instrumentisten, naast de ‘stadsmuzikanten’) moest hij recruteren uit de jongens van de Thomasschool. Daartoe moest hij ze eerst zelf opleiden natuurlijk middels het systeem ‘leren door doen’. De Latijnse les heeft hij overigens al vrij snel uitbesteed aan oudere student-assistenten, de zogeheten prefekten. In de school-hiërarchie stond de cantor op derde plaats, d.w.z. boven hem stonden enkel de rector en de conrector. Onder hem de assistent-leerkrachten voor de verschillende studiejaren.
De pers over Bach’s eerste cantate
Op zondag 30 mei (eerste zondag na Trinitatis) is het dan zover: Voor het eerst klinkt er in de Thomaskerk te Leipzig een cantate van J.S. Bach: Die Elenden sollen essen (BWV 75, twee-delig, d.w.z deel 1 tussen de evangelielezing – over de rijke man en de arme Lazarus – en voor de preek, deel 2 na de preek, dan wel tijdens de communie). De Leipziger courant meldt op 3 juni: “Afgelopen zondag voerde de prinselijke kapelmeester, de heer Bach uit Köthen, zijn muziek voor en na de peek uit.” En de Universteitsgazet (Acta Lipsiensium academica) voegt hier nog aan toe, dat “zijn eerste muziek op welwillend applaus werd onthaald.” Opvallend is dat beide kranten verwijzen naar Bach’s vorige betrekking: muzikant in dienst van de prins van Köthen. Het zal een overgang geweest zijn voor Bach èn zijn gezin. Na een leven vol wereldse muziek in Köthen moet Bach nu hard aan de slag om te zorgen dat er elke zondag reguliere kerkmuziek klinkt in de stadskerken. Hij zal het zelf gewild hebben: een uitdaging. Sterker nog: Leipzig zal het gewild hebben: geen schoolmeester-cantor (zoals Bach’s voorganger Kuhnau was geweest), maar iemand van het statuur van Telemann, Graupner, die het ‘cantorschap’ op een ‘kapelmeester-achtige’ manier zou invullen. Iets om mee uit te pakken, en zichzelf als cultuurstad op de kaart te zetten. Hieronder de beide kranteberichten. Hieronder de beide kranteberichten.
Den 30. dito als am 1. Sonnt[ag] nach Trinitat[is] führte der neue Cantor u[nd] Collegii Musici Direct[or] Hr. Joh. Sebastian Bach, so von dem Fürstl[ichen] Hofe zu Cöthen hieher kommen, mit gutem applausu seine erste Music auf. | “De 30e van deze maand, op de 1ste zondag na Trinitatis, voerde de nieuwe cantor en directeur van het Collegium Musicum [slordigheidje van de journalist, moet zijn : stedelijk muziekdirecteur, DW] , dhr Joh. Sebastian Bach, die van het vorstelijk hof van Köthen hierheen is gekomen, met veel bijval (letterlijk: met een goed applaus) voor de eerste keer zijn muziek uit.” |
Het andere bericht lijkt eerder een soort ‘persmededeling’. In diverse locale kranten/bladen schijn iets soortgelijks te hebben gestaan. Hier de Hamburgse Relations-courier van de 10e juni
Leipzig, Vom 3 Junii. | |
Am verwichenen Sonntage hat der, von E.E. und hochweisen Rath dieser Stadt, an des in vorigem Jahre allhier verstorbenen Directoris Chor Music Hr. Kuhnau es vacante Stelle, von Köthen anhero vocirte Hochfürstl. Capellmeister Hr. Bach zum Antrit seine Music vor und nach der Predigt gemachet. | Afgelopen zondag heeft dhr. Bach – de hoogvorstelijke kapelmeester uit Köthen die door de zeer edele en wijze Raad van deze stad op de vacante plaats van de vorig jaar alhier overleden director Chori Musici dhr. Kuhnau beroepen is – als aanvang (van zijn ambt) zijn muziek voor en na de predikatie uitgevoerd. |
Cantates uitvoeren
De meest begaafde knapen van de Thomasschool, begeleid door stads-muzikanten en studenten moesten elke zondag een cantate brengen (bij toerbeurt in de Nikolai- en Thomas-kerk); de overige knapen moesten (via een beurtrol) in de Pieterskerk en de Nieuwe Kerk choraliter de eredienst opluisteren. Bach leidde zèlf alleen de cantates in de hoofdkerk. Bij de grote feestdagen werden de verschillende koren samengevoegd om een groter stuk te kunnen brengen. Dan werd de cantate ‘s ochtends in de ene kerk uitgevoerd en ‘s avonds (=aan het eind van de middag tijdens de vesper) in de andere kerk. Soms deed ook de universiteits kerk (Paulinerkirche) nog mee. Dan haastten de musici zich na de ochtendmis (7-10 uur) naar de universteitskerk om daar nog net op tijd te arriveren om er na de preek hun ding te kunnen doen. Natuurlijk had Bach al een klein voorraadje cantates liggen uit zijn tijd in Weimar en Mühlhausen, maar toch weet men inmiddels zeker, dat hij in die eerste jaren in totaal 5 complete cycli (alle zon- en feestdagen, uitgenomen de vasten) moet hebben geschreven, dat is dus 5 x 59 cantates, bijna 300, waarvan er minder dan 200 overgeleverd zijn. Dit was seriewerk, componeren volgens sjablonen onder enorme tijdsdruk. Componist zijn in de 18de eeuw was een ‘vak’ en zeker in de familie Bach een traditioneel ambachtelijke bezigheid. De cantate had een vaste plaats na de evangelielezing en vóór de preek. Bij lange cantates volgde ook nog een deel na de preek. Zij zijn in de Lutherse traditie integraal onderdeel van de verkondiging en bereiden de toepassing al voor. Het bijzondere (het wonder, zo u wilt) is dit, dat wanneer Bach op routine drijft hij nog geregeld meesterwerken componeert. Vooral de openingskoren (die de toon van de zondagslezing moet ‘vatten’ in muziek) zijn vaak bijzonder goed verzorgd en de afwisseling in stijl en vorm is verbazingwekkend. Heel kenmerkend voor Bach is (wordt meer en meer) zijn voorliefde om een cantate met een koraal te beëindigen. Soms versierd, meestal in een mooie harmonisatie. Dit was het slot van de cantate (zowel deel 1 als deel 2) van de eerste Leipziger cantate: Wat God doet dat is welgedaan:
Naast deze wekelijkse cantates heeft Bach in diezelfde eerste jaren in Leipzig het Magnificat (geschikt voor de vesperdiensten) gecomponeerd, zette hij in z’n tweede jaar de Johannespassie op het getouw (1724) en enkele jaren later de Mattheüspassie (1727/1729): alle twee – zo had u al begrepen – gewoon in het kader van zijn (zon-)dagelijks werk: de cantate-reeksen. De grote werken vallen in de Goede Week, d.w.z. na de vastentijd, waarin er geen ‘kerkmuziek’ werd uitgevoerd in Leipzig. Hij had dus tijd.
Leipzig, handels- en universiteitsstad
Over Leipzig als stad moeten we trouwens niet te klein denken. Het was de tweede stad van Sachsen, telde 30.000 inwoners, had al eeuwen een eigen universiteit en kende een bloeiend sociaal-economisch leven (o.a. centrum van boek- en muziekdrukkunst, instrumentenbouw), vooral tijdens de grote beurs de Leipziger Messe, die 3x per jaar plaatsvond. Ook de cultuur bloeide volop. Er waren maar liefst 8 gerenommeerde koffiehuizen (dat waren toen ‘the places to be‘), de beroemdste die van Gottfried Zimmermann. Om nog wat politieke achtergrond te geven: Dresden was in de jaren ’30 het politieke machtscentrum (cultureel trouwens op Italië georiënteerd, vooral met zijn operagebouw) maar werd (niet zonder strijd, letterlijk !) in de jaren ’40 overvleugeld door Berlijn. Frederik de Grote was begonnen het Pruisische rijk op te bouwen. Van december 1745 tot kerst 1746 had hij notabene Leipzig bezet gehouden (wat een bijzonder licht werpt op Bachs bezoek aan Frederik de Grote in 1747!). Politiek stelde de stad niet veel voor. Wel lukte het het stadsbestuur samen met de universiteit en de kooplieden om een zeker zelfstandig sociaal-cultureel leven op te bouwen. De mercantiele burgercultuur komt hier tot grote bloei èn Bach zit hier niet voor niets tussen !